| |
Varende Treinen
* Vervolg op OdR 2017-4
|
Tilbage
til forsiden
|
Skrevet
af: John Krijgsman. First published in OP DE RAILS 3-2018 |
Dato:
24.04.2018 |
Denemarken bestaat voor een belangrijk deel uit eilanden. Ook de hoofdstad
Kopenhagen ligt op een eiland en is door water gescheiden van zowel de rest van
het land als van het buurland Zweden. Bij de aanleg van spoorlijnen stuitte men
dus al snel op water. Daarom is het niet verwonderlijk dat Denemarken er al
vroeg bij was met de toepassing van treinveerboten. In 1872 werd de eerste
treinveerdienst geopend tussen Strib op het eiland Fyn en Fredericia in Jutland,
over de Kleine Belt.
Rond 1900 had Denemarken een uitgebreid spoorwegnet waarbij de meeste
verbindingen over water verzorgd werden door treinveerboten. Op de belangrijkste
route tussen Kopenhagen en Jutland gingen de treinen zelfs twee keer de boot op:
over de Grote en de Kleine Belt. In 1931 waren er in Denemarken tien
treinveerdiensten voor binnenlands verkeer, waarvan acht geëxploiteerd door de
Deense staatsspoorwegen DSB, die toen de grootste treinveerbootrederij van
Europa was en dat tot 1997 gebleven is. In 1935 en 1938 werden drie grote
spoorbruggen geopend die treinveerdiensten overbodig maakten: over de Kleine
Belt, de Storstrøm en de Oddesund.
Denemarken kende als bijzonderheid drie veerverbindingen die alleen maar
goederenwagens overzetten naar een haven waar ze op de kade gelost/beladen
werden omdat er aan de overzijde van het water geen aansluitende spoorlijn was:
Nykøbing/Mors – Glyngøre (1889-1977), Hvalpsund – Sundsøre (1927-’69) en
Svendborg – Aeroskøbing (1931-’94). Over de 25 kilometer brede Grote Belt werd
in 1883 een veerdienst ingesteld tussen Korsør op Sjaelland en Nyborg op Fyn.
Deze zou uitgroeien tot de drukste treinveerdienst van Europa (en vermoedelijk
van de hele wereld). Vanaf 1980 vormde de veerdienst over de Grote Belt
onderdeel van het uurpatroon van Intercity’s tussen Kopenhagen en de plaatsen op
Jutland, terwijl ook al het spoorgoederenvervoer tussen het oosten en westen van
Denemarken via deze route werd afgewikkeld en er op drukke tijden meer dan één
reizigerstrein per uur moest worden overgevaren.
Door de opening van de brug-/tunnelverbinding over/onder de Grote Belt kon deze
treinveerdienst in 1997 als laatste van de binnenlandse treinveerdiensten in
Denemarken worden gestaakt.
Omdat twintig jaar geleden, in OdR 1997-11, blz. 407-411 (te lezen via de
NVBS-website), een uitgebreid artikel over de Deense binnenlandse
treinveerdiensten is gepubliceerd, is de beschrijving van deze veerdiensten dit
keer beknopt gehouden.
|
Læs
mere her:
OdR PDF:
1997-11 Treinveerdiensten in DK
2015-08 Varende Treinen 2015-08
2018-03 Varende treinen deel 9
Historien om DanLink 1986 - 2000
"Die Geschichte der
Vogelfluglinie", Auszug aus dem Buch, Anhang DanLink
Internet link:
jernbanen.dk
|
Helsingør – Helsingborg
|
|
De veerboot Hälsingborg, beladen met goederenwagens, vertrekt uit Helsingør op
22 februari 1976. Foto: Michael Hjorth/ Thomas Hauerslev.
Op het smalste deel van de Sont (Øresund) werd in 1892 de eerste
treinveerverbinding tussen Denemarken en Zweden in gebruik genomen. Het
initiatief hiervoor lag geheel aan Deense zijde, zodat de DSB tot 1931 de enige
exploitant bleef op deze internationale veerdienst. Daarna ging het Zweedse
staatsspoorwegbedrijf SJ meedelen in de kosten en opbrengsten van deze
DSB-veerdienst.
De DSB had hier gekozen voor de inzet van enkelsporige veerboten, hetgeen tot in
de jaren tachtig van de vorige eeuw grote beperkingen oplegde aan de capaciteit
van deze verbinding. Alleen door een hoge frequentie (in de laatste decennia was
hier een kwartierdienst), snel op- en afrangeren en de inzet van langere schepen
kon het steeds verder groeiende vervoer worden afgewikkeld. Lange
reizigerstreinen moesten in porties van twee of drie rijtuigen worden
overgevaren, zodat bijvoorbeeld de nachttreinen tussen Kopenhagen en Stockholm,
respectievelijk Oslo er na aankomst in het veerstation een uur tot anderhalf uur
voor nodig hadden om aan de overzijde van het water hun reis te kunnen
voortzetten.
Bijvoorbeeld in 1974 werden er per etmaal twaalf tot veertien treinparen
naar/van Stockholm, respectievelijk Göteborg – Oslo overgevaren, waarvan vier
nachttreinen, met slaaprijtuigen. Tussen de reizigerstreinen door werden ook nog
goederenwagens overgezet. Verder werd de ruimte op de veerboten gevuld met
personenauto’s en voetgangers. Al in 1935 werd de eerste autoveerboot in dienst
gesteld om het groeiende autoverkeer te verwerken. In 1945 kwam er in Helsingør
een tweede spooraanlegsteiger, in 1955 gebeurde dat ook aan de Zweedse zijde. De
autoveren kregen later eigen terminals en aanlegsteigers.
De DSB zette in de bijna honderd jaar dat deze veerdienst met enkelsporige
ponten in bedrijf was vele verschillende treinveerboten in, deels uitgewisseld
met andere DSBveerdiensten. Nadat in de jaren vijftig en zestig in oudere
veerboten de stoommachines vervangen waren door dieselmotoren en nieuwe, langere
motorschepen in dienst waren gesteld, volgde tussen 1967 en 1976 de bouw van
vier nog iets langere schepen die drie rijtuigen van de toen nieuwe Europese
standaardlengte (26,4 meter) konden vervoeren. In het begin van de jaren tachtig
besloten de Zweedse, Deense en Duitse spoorwegen de capaciteit en snelheid van
het goederentreinvervoer tussen West- en Noord-Europa te verhogen door het
instellen van de nieuwe goederenverbinding DanLink (zie verderop). Hierdoor
bleef na 1986 voor de veerdienst Helsingør – Helsingborg alleen nog het
overvaren van reizigerstreinen over, naast het vervoer van steeds verder
groeiende aantallen personenauto’s. De reizigerstreindienst tussen Denemarken en
Zweden werd ook nog eens flink gerationaliseerd door vermindering van het aantal
treinen, het schrappen van doorgaande rijtuigen en het vervangen van sommige
getrokken dagtreinen door dieseltreinstellen. De dieseltreinstellen van het type
IC3 werden onder andere ingezet in nieuwe verbindingen onder de naam Kustpilen
van Kopenhagen naar verschillende bestemmingen in Zuid-Zweden. Door de inzet van
treinstellen werd het rangeren op en vanaf de veerboten vereenvoudigd en
versneld. De nieuwe veerdienst die toen door DSB en SJ samen werd opgezet kreeg
nieuwe terminals, nieuwe aanlegsteigers en nieuwe schepen. Deze waren ruim
dubbel zo breed als de oude DSB-spoorponten, en zo’n twintig meter langer. Op
het dek werden drie sporen aangebracht, in een asymmetrische ligging. Een
spoorlengte van 260 meter bood plaats aan maximaal negen rijtuigen of drie
dieseltreinstellen type IC3. Verder was er ruimte voor veel personenauto’s, die
extra vergroot kon worden wanneer niet alle treinsporen bezet waren, omdat er
dan een extra autodek kon worden neergelaten.
In 1991 begon de omschakeling van de oude naar de nieuwe veerdienst met de
indienststelling van de Deense veerboot Tycho Brahe, in 1992 gevolgd door de
vrijwel identieke Aurora af Helsingborg die onder Zweedse vlag ging varen. Met
deze twee schepen kon in een halfuurdienst voldoende capaciteit geboden worden
om al het verkeer af te wikkelen. In 1997 volgde een derde veerboot van dit
type, de Hamlet. Maar omdat de bouw van de vaste oeververbinding tussen
Kopenhagen en Malmö al begonnen was en het dus vaststond dat binnen enkele jaren
het overvaren van treinen gestaakt zou worden, kreeg de Hamlet geen spoorrails
meer. Tegenover de frequentieverhoging naar een twintigminutendienst stond
vooral bij treinvertragingen het nadeel dat per uur nog maar twee van de drie
ponten de mogelijkheid hadden een trein aan boord te nemen. Maar dat ongemak was
van tijdelijke aard: sinds op 1 juli 2000 de Øresundforbindelsen (zie OdR
2000-10, blz. 377-381) tussen Kopenhagen en Malmö werd geopend, worden tussen
Helsingør en Helsingborg geen treinen meer overgevaren.
|
|
Kopenhagen – Malmö
|
|
De tweede treinveerverbinding tussen Denemarken en Zweden werd in 1895 in
gebruik gesteld. Vanuit de vrijhaven (Frihavn) in Kopenhagen voer de tweesporige
stoomraderboot Kjøbenhavn van de DSB in een half uur naar Malmö. Daar bevond
zich de aanlegsteiger naast het Centraal Station, maar in Kopenhagen moesten de
reizigers zich per paardenomnibus verplaatsen van/naar het hoofdstation. In 1898
kwam er een spoorverbinding van Frihavn naar het station Østerbro.
In 1900 kwam de Zweedse treinveerboot Malmö in de vaart, voorzien van
schroefaandrijving. Het overzetten van spoorwegmaterieel betrof in de eerste
jaren uitsluitend goederenwagens. Pas in 1911 gingen er slaaprijtuigen rijden
van København Østerbro via Malmö naar Stockholm. Het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog maakte in 1914 al weer een einde aan deze dienst. In 1917 werd een
spoorverbinding tussen Frihavn en het hoofdstation van Kopenhagen in gebruik
genomen, hetgeen de veerdienst naar Malmö een stuk bruikbaarder maakte voor
doorgaande internationale rijtuigen. In 1921 gingen er weer slaaprijtuigen naar
Stockholm rijden.
De meeste internationale verbindingen meden de omweg via Malmö en namen de route
via de veerdienst Helsingør – Helsingborg. Toch waren er internationale treinen
of doorgaande rijtuigen die via Malmö reden. Dat betrof dan meestal verbindingen
richting Stockholm; van/naar Göteborg en Oslo werd altijd via Helsingør gereden.
Eind jaren veertig werden bijvoorbeeld slaaprijtuigen Hoek van Holland –
Stockholm via de veerdienst København Frihavn – Malmö overgezet.
In 1923 werd de veerboot Kjøbenhavn afgelost door de Prins Christian, afkomstig
van de dienst Gedser – Warnemünde. In de Tweede Wereldoorlog voer dit schip op
de Oostzee voor de Duitse Kriegsmarine en daarna voor het Deense leger. De DSB
zette daarna vele verschillende veerboten in om haar aandeel in de dienst naar
Malmö waar te maken. De Zweedse spoorwegen SJ gaven in de Tweede Wereldoorlog
opdracht om een vervanger voor haar veerboot Malmö te bouwen. In 1945 kwam het
motorschip Malmöhus in dienst. Deze markante veerboot heeft tot het einde van de
veerdienst in 1986 het leeuwendeel van de overvaarten voor haar rekening
genomen. Nadat in 1973 de laatste internationale reizigerstrein was overgezet en
in 1975 ook een einde was gekomen aan het vervoer van voetgangers werd de
Malmöhus ontdaan van alle passagiersvoorzieningen. Voortaan was zij alleen nog
maar treinveerboot voor het overzetten van goederenwagens. Ook de SJ zette
allerlei verschillende andere veerboten in voor extra afvaarten of als de
Malmöhus niet beschikbaar was. Daarbij trad het probleem op dat deze Zweedse
schepen waren ingericht om aan te sluiten op de aanlegsteigers ingericht volgens
het model Trelleborg, zoals toegepast in bijna alle veerhavens in de Oostzee. De
veerhavens in Kopenhagen en Malmö (ingericht volgens het Deense model Grote
Belt) moesten worden aangepast om deze Zweedse veerboten te kunnen ontvangen. In
1986 liep het begin van de nieuwe DanLink-verbinding (zie verderop) vertraging
op. De Malmöhus was echter per 1 juni 1986 verkocht om in Oslo als theaterschip
dienst te gaan doen. Tot 3 november moest de DSB een veerboot van de dienst over
de Grote Belt, de Prinsesse Benedikte, inzetten voor de laatste overtochten
tussen Kopenhagen en Malmö.
|
|
DanLink
|
|
DSB-locomotief MZ 1453 rangeert in København Frihavn met goederenwagens bij
de veerboot Öresund van de DanLink-verbinding naar Helsingborg; 29 augustus
1993.
De veerdienst met enkelsporige ponten tussen Helsingborg en Helsingør werd in de
jaren zeventig van de vorige eeuw steeds meer een flessenhals in het
internationale spoorwegverkeer. Omdat de schepen klein waren moesten reizigersen
goederentreinen in veel porties worden overgezet. Het overvaren van de
nachttreinen naar/uit Stockholm en Oslo nam bijvoorbeeld twee tot vier
overvaarten in beslag. Verder waren de beide veerhavens dicht tegen het
stadscentrum gelegen, zodat het rangeerwerk veel overlast gaf. Ook de
goederenveerdienst tussen København Frihavn en Malmö voldeed niet meer. Daarom
besloten Zweden, Denemarken en Duitsland in het begin van de jaren tachtig voor
het spoorgoederenvervoer een nieuwe verbinding met grotere capaciteit in te
stellen. Onder de naam DanLink gingen in 1986 twee grote veerboten – de Zweedse
Öresund en de Deense Trekroner – varen tussen København Frihavn en een nieuwe
aanlegplaats bij Helsingborg, ten zuiden van de stad. Beide schepen konden op
vijf sporen (spoorlengte achthonderd meter) vijftig tot zestig goederenwagens
tegelijk vervoeren.
De Öresund was speciaal voor de DanLink-dienst nieuw gebouwd maar de Trekroner
was een tweedehandsje, in 1979 gebouwd als RoRO-schip voor het vervoer van
vrachtauto’s. In 1986 liet de DSB dit schip ombouwen tot treinveerboot. De
verbouwing liep vertraging op, zodat de Danlink-dienst op 3 november 1986 begon
met een tijdelijke inzet van een DSB-veerboot van de dienst over de Grote Belt,
de Dronning Ingrid. Op 22 december 1986 kwam ook de Trekroner in de vaart.
Onderdeel van het DanLink-project was ook capaciteitsverbetering op de deels
enkelsporige spoorlijn tussen Kopenhagen en de veerhaven in Rødby en de aanschaf
door DB van een extra veerboot voor de verbinding Rødby – Puttgarden.
De DanLink-verbinding werd al snel ingehaald door onvoorziene politieke
ontwikkelingen. In 1989 viel de Berlijnse Muur en in 1990 waren Oost- en
West-Duitsland herenigd, zodat de route van Trelleborg (Zweden) naar Saßnitz
geen belemmeringen meer kende. In 1996 werd de vaste oeververbinding over/onder
de Grote Belt in Denemarken geopend, zodat het overzetten van goederentreinen
via de veerdienst Rødby – Puttgarden plaatsmaakte voor een route over land via
Fredericia en Flensburg. In 1990 besloten Denemarken en Zweden tot de bouw van
een vaste oeververbinding voor weg- en treinverkeer over de Sont tussen
Kopenhagen en Malmö. Hierover zou dan alle spoorvervoer tussen de twee landen
gemakkelijk en snel kunnen worden afgewikkeld. Toen in 2000 deze
Øresundforbindelsen werd geopend, werd de DanLink veerdienst overbodig, na amper
veertien jaar in bedrijf te zijn geweest. De Deense veerboot Trekroner vaart
sinds 2005 in Turkije, waar ze tegenwoordig onder de naam Erdeniz de verbinding
voor spoor(goederen)vervoer tussen het Europese en het Aziatische deel verzorgt.
|
|
Göteborg – Frederikshavn
|
|
Locomotief V5 178 van SJ rangeert op 26 juni 1997 in Göteborg bij de uit
Frederikshavn aangekomen Stena Scanrail.
Vanuit de wetenschap dat de conventionele routes tussen West-Duitsland en Zweden
toen altijd twee keer overvaren noodzakelijk maakten, begon in 1987 een
concurrerende treinveerdienst tussen Frederikshavn in het noorden van Jutland en
Göteborg in Zweden. Met slechts één keer overvaren kon Zweden gemakkelijker
worden bereikt vanaf het vasteland van West-Europa. De Deense spoorwegen zagen
er weinig in, maar de haven van Göteborg en rederij Stena Line waren er zeer op
gebrand deze verbinding te gaan verzorgen. Deze partijen bekostigden dan ook aan
de Deense zijde de aanlegsteiger en de aansluitende spoorinfrastructuur in de
haven van Frederikshavn. Stena Line liet de in 1973 in Nederland gebouwde
veerboot Stena Searider verbouwen voor het overzetten van goederenwagens en
vrachtauto’s. Het voortaan Stena Scanrail geheten schip, voorzien van drie
sporen van in totaal vierhonderd meter lengte, maakte twee keer per etmaal de
ongeveer vier uur durende overtocht.
Met de komst van de vaste oeververbinding tussen Kopenhagen en Malmö in 2000 nam
de belangstelling voor deze dienst sterk af, hoewel de hoge kosten voor het
gebruik van de nieuwe brug de veerdienst nog wel even een concurrerende positie
lieten behouden. In 2008 was het afgelopen met het overzetten van
spoorwegmaterieel. De rails op de wal en op de veerboot, die voor vrachtauto’s
gewoon bleef varen, bleven behouden in een eensporige variant, maar bij gebrek
aan belangstelling begon de zaak wel roestig te worden.
Na de aanvaring van de brug over de Limfjord bij Aalborg (DK) in maart 2012
bleek hoe nuttig het was dat de voorzieningen er nog waren. De installaties
werden weer in gebruik gesteld om in juni 2012 tien dieseltreinstellen uit het
noorden van Jutland via Zweden te ‘evacueren’ en in omgekeerde richting
werkmaterieel voor spooronderhoud over te brengen. Omdat het herstel van de brug
langer duurde dan voorzien werden in december 2012 tien Deense treinstellen via
Malmö naar Göteborg gereden en overgevaren naar Frederikshavn om in plaats van
bussen toch weer treinen op de DSB-lijnen in het noorden van Denemarken te laten
rijden. Op 29 april 2013 kon de herstelde brug bij Aalborg weer bereden worden.
Na in een periode van 28 jaar bijna 26.000 overtochten gemaakt te hebben, werd
de Stena Scanrail in 2015 verkocht naar Turkije. De vervangende veerboot heeft
geen rails en de spoorweghaven in Göteborg wordt herontwikkeld tot woonwijk,
zodat definitief een einde gekomen is aan de mogelijkheid om van Göteborg naar
Frederikshavn spoorwegmaterieel over te varen.
|
|
Hirtshals – Kristiansand
|
|
Dieseltreinstel 1377 van SJ, onderweg als Kustpilen van Kopenhagen naar
Hässleholm (S), gaat in Helsingør samen met het wegverkeer aan boord van de
veerboot Aurora af Helsingborg; 28 juni 1997. Foto’s bij dit artikel, tenzij anders vermeld: John Krijgsman.
De geschiedenis van deze veerdienst gaat terug tot 1918, toen door een comité in
de Noorse havenstad Kristiansand plannen werden gepresenteerd voor een circa
honderd kilometer lange spoorveerdienst naar Hirtshals in Denemarken. De schepen
zouden worden voorzien van een lage reling en grote zijramen, zodat de reizigers
vanuit de doorgaande rijtuigen Oslo – Hamburg tijdens de overtocht uitzicht naar
buiten zouden hebben. Het duurde tot 1937 voordat in Hirtshals een veerhaven
werd voltooid, maar daarbij was door de Deense autoriteiten alleen voorzien in
een aanlegsteiger voor een gewone veerdienst. Dat weerhield de Noorse rederij
die de dienst tussen Kristiansand en Hirtshals uitvoerde er niet van om in 1938
een veerboot te bestellen waarop op het autodek één spoor aanwezig was. Met een
lengte van 23 meter bood dit plaats voor slechts één rijtuig of twee
goederenwagens. De Skagerak 1 werd geleverd in mei 1939. Na de Duitse bezetting
van Denemarken en Noorwegen in april 1940 werd de treinveerboot die nog nooit
een railvoertuig vervoerd had door de Kriegsmarine gevorderd en omgebouwd tot
mijnenlegger. In 1944 werd deze tot zinken gebracht door de Engelse luchtmacht.
Door de na de Tweede Wereldoorlog gewijzigde politiekgeografische verhoudingen
werd Denemarken belangrijker als doorvoerland tussen West-Duitsland en Zweden/
Noorwegen, omdat de haven van Saßnitz (aanlegplaats voor de treinveerdienst naar
het Zweedse Trelleborg) aan de oostkant van het IJzeren Gordijn terecht was
gekomen. De Noorse spoorwegen beklemtoonden dan ook hun interesse in een
spoorwegveerdienst tussen Kristiansand (of eventueel Larvik) en het noorden van
Denemarken. Voor de DSB (tevens veerbootrederij) had deze nieuwe verbinding niet
echt prioriteit. Daarom werd op aandringen van Noorwegen een aanlegsteiger met
spooraansluiting in Hirtshals gebouwd voor de Noorse rederij KDS. Hirtshals lag
niet aan een DSB-lijn, maar was het eindstation van de particuliere spoorlijn
Hjørring – Hirtshals. Aan de Noorse zijde kwam het aansluitpunt op het
spoorwegnet in de haven van Kristiansand. Aan het overvaren van doorgaande
rijtuigen met reizigers werd niet meer gedacht, het ging uitsluitend om
goederenvervoer. In 1958 begon de dienst met de veerboot Skagen die op één spoor
van zeventig meter lengte maximaal zes goederenwagens kon meenemen. Daarnaast
werden personenauto’s en passagiers overgevaren. Bij een vaartijd van ongeveer
vierenhalf uur kon twee keer per etmaal een retourvaart worden gemaakt. Omdat de
belangstelling voor de dienst al snel groot was (in 1963 werden 2600
goederenwagens overgezet) werd een tweede schip besteld. De Skagerak kwam in
1965 in dienst. Deze veerboot was voorzien van drie sporen die aan de
achterzijde van het schip via wissels uitmondden in één spoor. De spoorlengte
aan boord was 230 meter. De capaciteit van de route steeg naar tienduizend
goederenwagens per jaar. Op 7 september 1966 ging het op deze route flink mis:
de Skagerak, onderweg naar Hirtshals met zeven goederenwagens, dertig auto’s en
131 passagiers, werd in een zware storm getroffen door een enorme golf, die de
afsluiting aan de achterzijde doorbrak. De machinekamer kwam onder water te
staan en alle installaties vielen uit zodat het schip stuurloos werd. De meeste
mensen werden van boord gehaald, de bemanning hoopte het schip door een
sleepboot te laten redden, maar uiteindelijk kapseisde de Skagerak voor de
Deense kust. De ramp kostte één persoon het leven. Het schip zonk steeds verder
weg in de zeebodem en kon niet meer bovengehaald worden.Uit onderzoek kwam naar
voren dat de achterklep onvoldoende geborgdwas. Naar aanleiding van het ongeluk
werden de voorschriften voor de bouw en beveiliging van veerboten strenger. Zo
moet bijvoorbeeld het spoordek vol water kunnen lopen zonder de machinekamer of
de stabiliteit van het schip in gevaar te brengen.
In 1968 kwam ter vervanging van de Skagerak de Christian IV in dienst, met
vrijwel identieke afmetingen. Ook in 1968 werd de veerdienst overgenomen door de
rederij Fred Olsen Lines, die drie schepen inzette: de tweesporige Buenavista en
de driesporige Christian IV en Borgen. De Borgen was de grootste met in totaal
198 meter spoorlengte. In 1976 werden 6700 goederenwagens overgezet, met vier
tot zes retourvaarten per etmaal. In 1990 werd de rederij verkocht aan de
Colorline. De veerboot Borgen voer daarna verder onder de naam Skagen. Met een
capaciteit van hooguit vijftien goederenwagens per overtocht bleef dit altijd
een bescheiden veerdienst in het verkeer tussen West-Europa en Scandinavië.
Toen in 1996 de vaste oeververbinding over/onder de Grote Belt in gebruik werd
genomen, verviel het voordeel van één in plaats van twee keer overvaren tussen
West-Duitsland en Noorwegen en werd het overzetten van goederenwagens tussen
Hirtshals en Kristiansand gestaakt.
|
|
|
|
Gå:
tilbage
- op
Opdateret
fredag, 03 januar 2025 07:04:58 |
|
|